Kiekje
 
 
 
afbeelding afbeelding
«  Aflevering 147: Over gepikeerde ministers en onwillige handenschudders  »
 
Manon is met Guus op pad om hem te helpen bij het kopen van een schilderij. Het wil niet erg lukken, want Guus stelt hoge eisen en de galerie die ze op het oog hadden blijkt gesloten. Guus komt daar Fadona tegen die ze thuis brengen. Guus wil weten wat Fadona, als Marokkaanse, vindt van de imam die weigerde om Verdonk een hand te geven.

“Manon, geef me eens raad.” Hulpeloos kijkt Guus haar aan. “Welke zal ik nemen?”
“Tja,” Manon kijkt weifelend naar de rij schilderijen en tekeningen die aan de wand van de galerie hangen. De galeriehoudster staat tussen hen in verveeld naar haar nagels te turen. “Waar ga je hem hangen?”
“In de achterkamer.”
“Waar dat reliëf van Go hing?”
Guus knikt. Even trekt er een zweem van pijn over zijn gezicht.
“Ok, welke vind je nìet mooi?” Vraagt Manon.
Guus wijst ze een voor een aan: “Die is te blauw, die is te druk, die is te somber, en deze gaat gauw vervelen, denk ik.”
“En die?” Manon wijst naar een doek met rode en gele vlakken.
“Oh nee!” Guus vertrekt zijn gezicht. “Veel te abstract.”
“Het moet dus een beetje figuratief zijn.” Constateert Manon
“Nou, figuratief...” Guus aarzelt. “Maar je moet er wel wat in kunnen zien.”
“Er moeten dus in ieder geval herkenbare elementen in zitten...” Manon wendt zich tot de galeriehoudster, “en het moet vrolijke kleuren hebben maar niet te opdringerig zijn.”
“En niet te blauw.” Zegt deze minzaam.
“Heeft u zoiets?”
“Er hangt niets bij wat meneer mooi vindt?” Vraagt de vrouw.
“Oh, ik vind alles prachtig wat u hier heeft hangen.” Zegt Guus beleefd. “Alleen vraag ik me af in hoeverre het in mijn huis past.”
“En deze?” De galeriehoudster loopt naar achteren en wijst op een okergeel doek, waarin met enige inspanning een vrouwenfiguur te zien is opgezet in vage penseelstreken in grijs. “Dit is zonnig, niet te druk en het stelt nog wat voor ook.”
“Ik weet het niet.” Guus kijkt aarzelend naar het doek. “Ik denk dat het te geel is.”
“Dan heb ik hier nog van dezelfde kunstenaar een tekening in stock.” De vrouw loopt naar een houten bak, waarin in plastik folie verschillende tekeningen en grafiekwerken staan. Ze zoekt even en trekt er dan een tekening in pasteltinten uit. “Een droomlandschap.”
“Oh, nee!” Guus schudt resoluut zijn hoofd. “Veel te soft, en bovendien wil ik echt een doek.”
De galeriehoudster slaakt een diepe zucht. “Dan ben ik bang dat ik verder niets voor u kan doen.”

“Eigenlijk wil ik gewoon weer dat werk van Go terug.” Klaagt Guus als ze weer in de auto zitten op weg naar de volgende galerie.
“Eigenlijk wil je gewoon Go terug, maar dat kan nou eenmaal niet.” Manon zucht en kijkt naar de rij populieren langs de weg, waarvan de laatste blaadjes moedig stand houden in de toppen van de bomen. “En eigenlijk past in jouw huis alleen maar een Breugel.”
“Ook mooi.” Beaamt Guus, “Maar dat valt helaas buiten het budget.”
“Er zijn neppers.” Probeert Manon. “Die zijn niet van echt te onderscheiden, hoor.”
“Manon!” Guus kijkt afkeurend opzij. “Daar moet je bij mij niet mee aankomen. En het is ook niet waar wat je zegt, want tegenwoordig kan een computer feilloos een meesterwerk onderscheiden van een vervalsing. Het heeft te maken met de vorm en de richting van penseelstreken. Die schijnen voor elke kunstenaar uniek te zijn.”
“Oh ja?”
“Dat zou jij toch moeten weten.” Hij kijkt haar bestraffend aan. “In ieder geval schijn je dat niet na te kunnen bootsen.”
“Dan zullen er wel heel wat vervalsingen gevonden worden de komende tijd.” Voorspelt Manon.
“Of schilderijen die als vals waren geoormerkt blijken nu misschien heel waardevol.” Zegt Guus. “In ieder geval moet je er een vrij geavanceerd computerprogramma voor hebben en een computer met behoorlijk wat rekenkracht. Moet ik hier niet rechts trouwens?”
“Ja, volgens mij wel.” Manon bestudeert de kaart. “En dan zouden we er zo’n beetje moeten zijn.”
“Ja, daar.” Guus wijst naar een monumentaal pand. “Maar het ziet er zo donker uit. Ze zullen toch niet gesloten zijn?”
“Het is maandag.”
Guus parkeert zijn bestelauto en stapt uit. “Ik kijk wel even.” Hij loopt naar het pand en morrelt aan de deur. Vervolgens verdwijnt hij in het steegje naast het gebouw. Manon zet de radio aan. “Het ondergedoken Tweede-Kamerlid Ayaan Hirsi Ali werkt aan een vervolg op de film Submission. Ze geeft in haar eerste interview sinds de moord op filmmaker Theo van Gogh aan in de politiek én bij de VVD te blijven. Verder zegt ze dat ze niet ergens tegen haar eigen wil wordt vastgehouden.”
“Ze zijn gesloten, maar kijk eens wie ik heb gevonden?” Guus trekt het portier aan Manon’s kant open en duwt Fadona naar voren. “Verscheen zomaar uit het niets in dat steegje.”
“Hè?” Manon zet de radio uit en kijkt haar vriendin verbaasd aan. “Waar kom jij nou vandaan?”
“Mijn schoonmoeder woont hier om de hoek. Schuif eens op.” Fadona duwt lichtjes tegen Manon’s been. “Guus stond erop dat hij mij een lift naar huis zou geven. Ik begrijp dat jullie op kunstaankoop-tocht zijn?”
“Ik denk dat we klaar zijn.” Manon schuift door naar het midden op de bank. “Deze is dicht.”
“Ik weet er nog een.” Guus stapt in aan de bestuurderskant. “Het is wel wat verder weg, maar dan kunnen we deze schone dame direct mee laten beslissen.”
“Ik heb geen tijd voor nog een galerie.” Manon kijkt op haar horloge.
“Ik moet ook echt naar huis.” Valt Fadona haar bij.
“Maar ik wil het geregeld hebben voor ik naar Thailand ga.” Klaagt Guus. “Kun je morgen niet nog een paar uurtjes vrij maken?”
“Maar ik heb er al zoveel tijd inzitten.”
“Ach, lieve Manon.” Guus zet zijn liefste stemmetje op. “Alsjeblieft? Jij hebt er zoveel verstand van. En straks heb je een hele poos geen last meer van me.”
“Okay, ik zal kijken wat ik kan doen.” Manon slaakt een diepe zucht.
“Je vriendin was gelukkig niet beledigd toen ik haar een handkus gaf, Manon.” Guus rijdt weg bij de gesloten galerie. “Ik heb wel even getwijfeld, want je weet het natuurlijk nooit. Iedereen is tegenwoordig zo lichtgeraakt.”
“Nou die imam weer die Verdonk geen hand wil geven. Heel Nederland staat op zijn kop.” Beaamt Fadona. “Persoonlijk vind ik het absurd dat een man een vrouw om geloofsredenen geen hand wil geven, maar dat soort types heb je nou eenmaal. Dat weet iedereen.”
“Verdonk misschien niet.” Oppert Manon.
“Verdonk wist dat ook.” Zegt Fadona stellig. “En anders verdient ze het niet om minister van Integratie te zijn. Het zou me niet verbazen als ze die imam bewust heeft uitgedaagd. Alleen maar om het vuurtje aan te wakkeren. Ik vind dat een hele kwalijke zaak.”
“Die imam had haar natuurlijk gewoon een hand moeten geven.” Zegt Guus. “Het is toch een kleine moeite.”
“Waarom?” Manon kijkt hem verbaasd aan. “Niemand is toch verplicht om een ander de hand te geven?”
“Maar we hebben het hier wel over een minister en de handdruk is nu eenmaal de beleefde begroetingsuiting waarmee we elkaar respect betuigen. Die imam is hier vrijwillig naar toe gekomen en die moet zich maar aanpassen.”
“Onzin.” Zegt Manon geïrriteerd. “Die minister kan wel vliegend eczeem hebben. Ik vind dat je altijd iemand mag weigeren de hand te geven, om wat voor reden dan ook, ook als je er gewoon geen zin in hebt.”
“Maar of het verstandig is, is een andere vraag.” Zegt Fadona. “Je moet je argument om het niet te doen altijd afwegen tegen het risico van belediging.”
“Op deze manier wordt het natuurlijk nooit wat met die integratie.” Moppert Guus. “We zijn met zijn allen de laatste jaren zo druk bezig geweest met de emancipatie van islamitische vrouwen. Dat gaan we toch zeker niet te grabbel gooien voor bebaarde mannetjes in lange jurken die weigeren om behoorlijk Nederlands te spreken en die vinden dat mannen hun vrouw mogen slaan?”
“Ik begrijp wel wat Guus bedoelt.” Zegt Fadona tegen Manon. “Het gaat in dit geval om de reden waarom hij de minister geen hand wil geven. Hij benadrukt daarmee de ongelijkheid tussen man en vrouw en daarmee discrimineert hij.”
“En overtreedt hij de wet.” Guus kijkt even triomfantelijk opzij.
“Maar volgens het recht op de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst mag hij die hand weigeren.” Zegt Manon met een humeurige blik op Fadona, ze voelt zich in de steek gelaten.
“Zeker, er zit ook een tegenstrijdigheid in.” Fadona legt haar hand even op Manon’s arm. “Daar heb je helemaal gelijk in. Daarom is het altijd een beetje geven en nemen. Die grondrechten die jullie noemen zijn allebei gebaseerd op verdraagzaamheid en respect voor elkaar. Minister Verdonk had die man nooit zo voor het blok mogen zetten. In zijn ogen, en in de ogen van vele moslims, is de imam nu publiekelijk vernederd en dat zal veel kwaad bloed zetten. Dat geeft alleen maar meer verdeeldheid in de samenleving, terwijl het me nu juist een taak van een minister van Integratie lijkt om mensen nader tot elkaar te brengen.”
“Verdonk voelt zich juist beledigd en vernederd.” Zegt Guus.
“Daar heeft ze geen enkele reden toe, want ze wist heel goed waar ze aan begon toen ze haar hand naar hem uit stak.” Vindt Fadona. “Ik weet ook vrijwel zeker dat het niet de bedoeling van die imam was om haar te schofferen. Hij gelooft heilig in het letterlijke woord van de Profeet en die zegt dat een vrouw niet aangeraakt mag worden door een man. En dat is niet omdat vrouwen onrein zouden zijn, zoals zoveel mensen denken, maar aanraken zou het begin van ontucht kunnen zijn.”
“Dat meen je niet!” Roept Guus uit. “Dat is toch niet meer van deze tijd!”
“De meeste moslims interpreteren het verbod op aanraking ook meer als het verbod op een seksuele aanraking.” Legt Fadona uit. “En er zijn genoeg imams die gewoon wel handen schudden als het nodig is.”
“Maar niet als het niet nodig is?”
“Nee.” Fadona legt haar rechterhand op haar hart en buigt het hoofd ligt voorover. “Salaam alleikum. Vrede zij met jullie. Dat is de traditionele islamitische begroeting.”
“Veel beter!” Vindt Manon. “En wel zo fris. Al dat gezoen bij ons is ook niet alles.”

Gepubliceerd: 29-11-06. Vond plaats op: 29-11-04. Tags:  beeldende kunst ; islam ; politiek binnenland ; vrijheid van meningsuiting ; vrouwenonderdrukking ;