Kiekje
 
 
 
afbeelding afbeelding
«  Aflevering 161: Over emotionele herdenkingen  »
 
Manon en Felix zijn in het appartement van Guus om hem met familie en vrienden te herdenken. Mark houdt een toespraak.

“Fijn dat jullie er zijn.” Een dikke vrouw in een paars met groen gebloemde jurk trekt Manon tegen haar forse boezem. Een goedkoop parfum nestelt zich in haar neusgaten. Dit moet de moeder van Guus zijn.
“Gecondoleerd, mevrouw Steenwijk.” Mompelt Manon enigszins beduusd.
“Dank je wel, lieverd.” De vrouw houdt haar vervolgens op armlengte van zich af en kijkt haar aan. Haar licht uitpuilende ogen lijken zeker twee keer zo groot achter haar ronde brillenglazen. Ze zijn dik en rood omrand. “Dus jij bent Manon.” Ze glimlacht. “Guus hield heel veel van jou. Je hebt hem fantastisch geholpen nadat Go hem heeft verlaten.”
Manon lacht verlegen: “Hij sprak ook altijd heel liefdevol over u.”
De mond van mevrouw Steenwijk verkrampt. Ze grijpt naar de tissues die op het kastje in de gang staan en veegt achter haar dikke brillenglazen. “Het was zo’n lieve jongen. Hadden ze maar kerst met mij gevierd. Waarom moesten ze zo ver weg gaan?”
Manon weet niet wat ze daarop moet antwoorden.
“Wat het nog erger maakt is dat hij zo ongelukkig was het laatste jaar van zijn leven na zijn breuk met Go.”
“Maar hij is de laatste maand van zijn leven wel heel gelukkig geweest, Ma.” Mark staat ineens naast zijn moeder en legt zijn arm om haar schouders.
“Dat is misschien nog wel erger.” De gebloemde boezem gaat krampachtige op en neer. “Dat hij weer zin in het leven had.”
Mark kijkt hen aan en haalt zijn schouders op. Hij ziet er mager en vermoeid uit. Hoewel hij gebruind is door de Thaise zon schemert de bleke kleur van de vermoeidheid door op zijn wangen. Zijn donkere krullen hangen als verlepte tulpen rond zijn gezicht.
“Ik vind het zo erg, Mark.” Manon omhelst hem. “Wat een vreselijke tijd moet je hebben gehad.”
“Het was niet leuk. Maar het is voorbij en we moeten door.” Hij grijnst geforceerd. “Fijn dat jullie er zijn. Ga lekker naar binnen en neem wat te drinken. Je weet de weg.”
Felix en Manon lopen aarzelend, hand in hand, naar de woonkamer van Guus. De vage wierookgeur die hen tegemoet komt vermengt zich met de klanken van Mahler. Das Lied von der Erde. Manon sluit even haar ogen, hoe toepasselijk. Guus heeft dit zo vaak gedraaid, alsof hij voorvoeld had hoe hij aan zijn einde zou komen. Felix knijpt even in haar hand. In de woonkamer is het schemerig, hier en daar staan groepjes mensen op gedempte toon met elkaar te praten met champagneglazen in de hand. Manon heeft het gevoel dat ze een half jaar terug in de tijd is, op de verjaardag van Guus. Een leeg gevoel dringt zich aan haar op. Ze lopen naar een nisje, waar een foto van Guus naast een kaars staat. Zijn portret wordt omlijst door een zonvormige aureool van amberkleurige nepdiamantjes. Er staat een klein koperen olifantje naast en een kleitablet met een boeddhabeeldje. Op het tafeltje onder het nisje branden wierookstokjes en er liggen nog een paar foto’s.
“Die foto heeft Mark nog gemaakt de dag voor de ramp.” Godelieve is naast hen komen staan. Haar toch al smalle gezicht lijkt nog spitser. Ze reikt hen ieder een glas champagne aan. “Hij ziet er gelukkiger uit dan dat ik hem mij herinner.”
“Dat is zo.” Manon kijkt naar het portret. Guus’ mondhoeken krullen weer gul en uitdagend omhoog, net als vroeger.
“Hij heeft er een vrouw ontmoet.” Zegt Godelieve eenvoudig, zonder enige jaloersheid. “Een Zweedse. Hier,” ze pakt een van de foto’s van het tafeltje, “die is tijdens het kerstdiner gemaakt.”
Manon kijkt naar de foto waarop een mooie, blonde vrouw haar hoofd tegen het hoofd van Guus heeft gelegd. Hun glazen opgeheven naar de fotograaf.
“Dus hij was toch geen homo.” Constateert Felix. “Wat is er met haar gebeurd?”
“Waarschijnlijk samen met hem verzwolgen.” Godelieve strijkt over het portret. “Ze was er samen met haar zus. Die heeft het ook overleefd en heeft samen met Mark de afgelopen weken gezocht.”
“Arme Mark.” Manon slaakt een diepe zucht. Ze kijken in stilte naar het portret van hun vriend. Manon doet haar ogen dicht en luistert naar de symfonie. Ze kan Guus bijna voelen.
Jetzt nehmt den Wein! Jetzt is es Zeit, Genossen!
Leert eure gold’nen Becher zu Grund!
Dunkel ist das Leben, ist der Tod!

“Op Guus!” Felix heft zijn glas op naar de foto.
“Op Guus!” Zeggen Manon en Godelieve in koor, eveneens hun glas heffend.
“Op Guus!” Klinkt het in koor achter hen. Alle mensen in de kamer staan met hun glas omhoog.
Mark lacht en maakt van de gelegenheid gebruik om het woord te nemen. Zijn haar zit weer netjes achterover gekamd en hij heeft een microfoon in zijn hand. “Lieve vrienden en familie van Guus.” Hij vouwt een wat smoezelig stukje papier open. “Als ik zo om me heen kijk denk ik: zo zou mijn broer het gewild hebben, nietwaar Go?”
Godelieve knikt schuchter.
“Al zijn vrienden bijeen met champagne en zijn geliefde muziek, herinneringen aan hem ophalend. Zijn lichaam is er niet meer, maar toch weet ik zeker dat zijn ziel hier, nu in zijn eigen appartement, bij ons is om afscheid van jullie te nemen. Jullie horen nu Das Lied von der Erde, van Gustave Mahler, de favoriete componist van Guus.” Hij zwijgt even om zich te concentreren op de muziek. “Het Lied van de Aarde. Voor ons is het de aarde die zich op tweede kerstdag ontpopte tot verraderlijke vijand. De aarde die tot leven kwam en Guus heeft verzwolgen. Het lijkt voor ons daarom een treurig lied, Dunkel ist das Leben, ist der Tod! Maar Guus heeft mij eens uitgelegd dat het tegendeel waar is. Hijzelf voelde zich enorm verbonden met de aarde aan wie wij ons leven te danken hebben. Hij hield van dit lied omdat het over de eeuwige cyclus van leven en dood gaat, de cyclus die weer uitmondt in nieuw leven. Dat geloofde Guus. Mahler was, net als Guus, gefascineerd door de gedachte van het eeuwige leven. Guus geloofde steevast in reïncarnatie en wilde daarom dat jullie champagne zouden drinken op zijn begrafenis. De duisternis van leven en dood moet in een roes worden ervaren, terugkijkend op het leven.” Mark heft zijn glas.
“Omdat ik velen van jullie nog niet persoonlijk gesproken heb wil ik jullie vertellen over de laatste dag van Guus.” Hij gaat zitten en kijkt naar zijn moeder die hem bemoedigend toeknikt. “Op eerste kerstdag kwam ik na een vermoeiende vlucht in Bangkok aan. Guus stond mij op te wachten. Hij zag er gebruind en gelukkig uit. Gelukkiger dan ik hem in tijden had gezien.” Markt werpt een snelle blik op Godelieve, die haar ogen neer slaat. “Hij vertelde me dat hij een prachtige vrouw had leren kennen en dat ik haar die avond zou ontmoeten. Twee uur later vlogen we samen naar Phuket, waar we heerlijk een week lang zouden gaan genieten van het strand en de Indische Oceaan. Dachten we. ’s Avonds heb ik Vera ontmoet, de nieuwe vrouw in het leven van Guus. We hebben met zijn drietjes bij kaarslicht gedineerd met op de achtergrond de kabbelende golfslag van de toen nog rustige zee. Vera bleek een bijzonder aardige vrouw en Guus was zichtbaar verliefd. Omdat ik zo moe was ben ik vroeg naar bed gegaan. Vera en Guus zouden nog een strandwandeling gaan maken. Vanuit mijn hotelkamer zag ik ze samen, innig omarmd het strand oplopen. Dat is de laatste keer dat ik ze gezien heb.” Hij slikt.
“Op tweede kerstdag ben ik om een uur of 8 even wakker geworden. Het leek wel of de aarde beefde. Maar ik was nog te moe om op te staan. Ik werd daarna wakker van geschreeuw en gegil en ben mijn balkon opgelopen. Ik verwachtte de zee vlak voor me te zien en ik herinner me nog dat ik het vreemd vond dat zij zo ver weg was. De branding, die ik tijdens het kerstdiner gehoord had, had veel dichterbij geklonken. Er lagen ook bootjes schuin op hun kant en jetski’s lagen als speelgoedbrommertjes op het zand. Ik had het gevoel dat er iets niet klopte, maar ik kon niet ontdekken wat. De lucht was strakblauw en het was heerlijk weer. Maar er heerste totale paniek. Mensen kwamen rennend van het strand terug en ook op het grote terras bij het zwembad onder mijn balkon heerste enorme onrust. Obers renden heen en weer en riepen Go away, water is coming! Go away.
Ik keek of ik Guus en Vera zag, die wellicht al aan het ontbijten waren op het terras, maar ik zag ze nergens. Ik keek weer naar het strand, of ik ze daar soms zag. Toen zag ik een reusachtige golf komen en nog drong het niet tot me door. In mijn naïviteit dacht ik nog: perfect om te surfen hier. De golf was niet eens zo hoog, daardoor dacht ik niet aan een vloedgolf. Pas toen ik het water met geweld over het zwembad en het terras onder me zag stromen realiseerde ik me dat er iets goed mis was. Met verbijstering zag ik dat mensen en meubilair werden meegesleurd en tegen de muren geworpen. Alles kraakte, en iedereen schreeuwde. Het was een lawaai van jewelste. Op het strand waren de zwemmende en de zonnebadende mensen in de golf verzwolgen en op mijn netvlies staan nog de schreeuwende, rennende mensen gegrift die door de golf werden ingehaald en meegesleurd. De kinderen werden uit de armen van hun moeders gerukt en hele families werden opgeslokt. Ik stond als aan de grond genageld op mijn balkon van de vierde verdieping en wist niet wat ik moest doen.”
Mark stopt even en neemt een slokje water. Zijn gezicht is lijkbleek. “Toen werd er op mijn deur gebonsd. Run, run! Ik deed de deur open, maar de Thai was al weer doorgehold, bonzend op allerlei deuren. Go away, go away. Ik had nog de tegenwoordigheid van geest om mijn papieren te pakken en ben de gang op gerend, achter de Thai aan, de trappen af. We waadden door het water naar een hoger gelegen gedeelte. Plotseling hoorde ik weer een aanzwellend geraas. Ik keek om en zag dat een nieuwe golf het hotel overspoelde en op ons af kwam. Ik kan echt zeggen dat ik gerend heb voor mijn leven en ik heb het gered, dankzij de heuvel achter het hotel. Maar als ik er aan denk hoeveel mensen het niet gered hebben...”
Zijn ogen glanzen van de plotseling opwellende tranen. Zijn moeder staat op en geeft hem een papieren zakdoekje. “Het geeft niets, hoor, jongen. Kwel jezelf nou niet verder.”
“Nee, ik wil het graag vertellen. Ze hebben er recht op.” Mark veegt langs zijn ogen met het zakdoekje, neemt een slok water en vermant zich.
“Toen het water zakte zagen we pas wat het had aangericht. Het hotel stond nog, maar van de eerste twee verdiepingen was niet veel meer over. De appartementjes aan het strand, waar ik de dag daarvoor nog jaloers naar had gekeken, waren weggevaagd. En toen sloeg de paniek toe. Guus? Waar was Guus? Ik keek naar de andere vluchtelingen om me heen, veel donkere krullenhoofden, maar niet dat van Guus.
Ik ben naar het hotel gerend, een ravage. Ik ben naar de kamer van Guus gegaan, op de tweede verdieping. Niets. Daarna naar het strand dat was getransformeerd in een enorme vuilnisbelt. Auto’s, koelkasten, ligstoelen, wrakhout, jetski’s... Maar geen Guus. Ik zag drijvende lichamen op zee, ik zag verwrongen lichamen op het strand... Maar geen Guus. En ook geen Vera. Ik liep rond tussen andere verdwaasde en huilende mensen en ik heb zijn naam geroepen en geschreeuwd maar ik kreeg geen antwoord. En toen werd het, ondanks het gejammer en gehuil om me heen, stil. Heel stil. Toen drong het tot me door dat het heel goed mogelijk zou zijn dat ik nooit meer iets van Guus zou horen.” Hij slaakt een diepe zucht en kijkt naar zijn moeder die onhoorbaar huilt, haar lichaam schokt. “Ik heb de hele verdere dag gezocht totdat ik met holle ogen de zon zag ondergaan in de spiegelgladde Indische oceaan, alsof er niets gebeurd was.”
“Misschien wordt het een beetje te veel voor je moeder.” Godelieve staat op en legt haar hand op de schouder van Mark’s moeder. “Misschien moet u even gaan liggen.”
Mevrouw Steenwijk laat zich gedwee door Godelieve naar de slaapkamer brengen.
“Nou weten jullie het.” Zegt Mark met schorre stem. “De dagen daarna ben ik alleen maar aan het zoeken geweest. De vakantie, waar ik me zoveel van had voorgesteld, werd een wanhopige zoektocht naar mijn broer. En ik heb hem niet gevonden. Niet levend en niet dood. En ik blijf met steeds maar dezelfde vragen zitten: Waarom ik niet? Waarom Guus wel? Waarom die 225 duizend mensen wel? Waarom kunnen wij wel een ruimtesonde anderhalf miljard kilometer verderop op de juiste plek laten landen en niet honderdduizenden mensen behoeden voor een golf? Met spanning heb ik jarenlang naar het moment uitgekeken dat de Huygenssonde zou landen op Titan. Nu denk ik alleen maar: Wat worden wij er wijzer van dat we nu weten dat Titan een oranje dampkring heeft die uit stikstof, methaan en koolwaterstoffen bestaat? We kunnen niet eens onze eigen planeet bedwingen! Maar ik troost me met de gedachte dat Guus intens van deze aarde hield. Dat hij zichzelf beschouwde als een verschijnsel van het aardoppervlak, waarmee hij onverbrekelijk verbonden was. Hij lachte mij, met al mijn ruimteonderzoek, altijd uit. Nu begrijp ik hem beter. We kunnen anderhalf miljard kilometer het heelal in reizen om op zoek te gaan naar de chemische reacties waardoor het leven op aarde is ontstaan, maar we zullen nooit begrijpen waarom het leven van Guus, en al die andere levens, op zo’n onbarmhartige wijze beëindigd zijn. Met al onze techniek en wetenschap zullen we de materiële kennis van de aarde misschien beter leren begrijpen, maar we zullen haar nooit naar onze hand kunnen zetten.
De aarde geeft, de aarde neemt.
Ich werde niemals in die Ferne schweifen.
Still ist mein Herz und harret seiner Stunde!
Die liebe Erde allüberall
Blüht auf im Lenz und grünt aufs neu!
Allüberal und ewig blauen licht die Fernen!
Ewig... ewig...
"

Gepubliceerd: 16-01-07. Vond plaats op: 16-01-05. Tags:  aardbeving ; leven en dood ; muziek ; natuurgeweld ; ruimtevaart ; Thailand ;