Kiekje
 
 
 
«  Aflevering 210: Over biologische terroristen en Rotterdamse taaldwang  »
 

Manon heeft met Carla zojuist een bezoek gebracht aan de oncoloog en ze zijn op weg naar de chemoafdeling waar Carla haar zevende kuur krijgt. Ze praten over het uurtarief van specialisten wat omlaag moet en over de consequenties van het nieuwe zorgstelsel. Verder legt Manon Carla uit wat de Rotterdam-code is.

 
 
 
Gepubliceerd: 26-01-08. Vond plaats op: 26-01-06. Tags:  kanker ; medicijnen ; normen en waarden ; pensioenen sociale verzekeringen ; sociale zekerheid ; voeding ; ziekenhuizen ; Zorgstelsel ;
 
Hans Hoogervorst Ed Nijpels Ivo Opstelten Rita Verdonk Hamas wint verkiezingen
 
 
 
 
 
Over biologische terroristen en Rotterdamse taaldwang (Integrale tekst)

"Ik heb me er nou eenmaal op ingesteld.” Carla geeft Manon een arm. Ze lopen door de steriele ziekenhuisgang naar de chemo-afdeling. “Wie weet krijgen we het CEA nog ietsje lager. Maar het is wel de laatste kuur voorlopig, hoor.”
“Als je er maar niet teveel door verzwakt.” Manon drukt haar moeders arm. “Die dubbele kaakholteonsteking heb je niet voor niks gekregen.”
“Die had iedereen kunnen krijgen.” Carla wappert Manon’s bezorgdheid met haar afsprakenkaart weg.
“Maar jouw weerstand is wel wat minder dan die van iedereen.” Zegt Manon. “Maar goed, de dokter was akkoord.”
“Had jij nou eigenlijk het gevoel dat hij blij voor me was? Hij zal nooit eens iets aardigs zeggen.” Klaagt Carla.
“Hij is ook niet onaardig.” Manon zucht, deze klacht komt van tijd tot tijd terug. “Het is een serieuze man en hij verstaat zijn vak. Dat is belangrijk.”
“Dat is waar.” Carla knikt. “Maar af en toe een schouderklopje zou zo fijn zijn.”
“Die krijg je wel van ons. Laat die oncoloog nou maar doen waar hij goed in is.” Manon drukt op het knopje van de liften. “Het is eigenlijk treurig dat ze zijn uurtarief nu willen gaan verlagen. Van 140 naar 114 euro!”
“Dat vind ik anders best nog een aardig bedrag.”
“Ach, kom, mijn loodgieter verdient nog meer.”
“Maar die wordt niet uit de collectieve middelen betaald. En zeg nou zelf, het is toch ook niet eerlijk dat er zo’n groot verschil is in de specialistentarieven.” Carla stapt opzij om een verpleegster met een man in een rolstoel doorgang te verlenen die uit de lift komen. “Kinderartsen en urologen verdienen veel minder dan een chirurg bijvoorbeeld. Bij het nieuwe systeem verdienen ze allemaal hetzelfde. En als ze meer willen verdienen kunnen ze meer uren werken.”
“Ze moeten ik weet niet hoeveel uren maken om nog een beetje behoorlijk inkomen te krijgen.” Manon drukt op het knopje van de tweede verdieping.
“Dat is geen enkel probleem met de toenemende vergrijzing.”
“Als al die oudjes tenmiste hun verzekering straks nog kunnen betalen van hun AOW-tje.” Zegt Manon. De lift stopt en de deuren gaan open. Ze lopen de hal in richting dagbehandeling. “Ze verwachten dat het aantal onverzekerden zal toenemen tot misschien wel een miljoen in de loop van dit jaar door de invoering van het nieuwe zorgstelsel. Ik geloof dat er nu al 250.000 onverzekerden rondlopen. Mensen die drie maanden geen premie hebben betaald mogen geroyeerd worden door verzekeringsmaatschappijen.”
“En dan?” Wil Carla weten. “Gewoon maar laten creperen? Dat kan toch niet.”
“Dat is een moeilijk geval.” Erkent Manon. “Ziekenhuizen in Den Haag hebben aangegeven dat ze alleen nog onverzekerden behandelen als die acuut levensbedreigend zijn voor zichzelf of voor anderen.”
“Wat houdt dat in?” Carla drukt op de grote rode knop op de muur, waarop de deuren naar de afdeling opengaan.
“Een hartinfarct bijvoorbeeld, of een gebroken been.”
“Een gebroken been is toch niet levensbedreigend?”
“Nee, maar dat kan wel blijvende invaliditeit opleveren en dat valt er geloof ik ook onder.”
“En kanker? Dat is zeker levensbedreigend, maar vaak niet acuut.”
“Moeilijk geval. Die mensen zullen waarschijnlijk toch weg gestuurd worden. Maar luister nou eens, ze kunnen toch niet iedereen zomaar gratis behandelen! Ik geloof dat onverzekerden het Westeinde Ziekenhuis iets van een miljoen euro hebben gekost.”
“Dat snap ik, maar dan zou er een waarborgfonds moeten komen, of zo.” Carla staat stil bij het planbord op de gang en loopt met haar wijsvinger langs de namen die erop staan. “Kamer 23.” Ze trekt Manon mee. “Ik geloof helemaal niet in dat nieuwe zorgsysteem. Evelyn doet er wel zo lyrisch over, maar volgens mij breken we ons prachtige sociale zorgstelsel hiermee af. Verzekeringsmaatschappijen krijgen veel te veel macht. Die bepalen nu wanneer en naar welke dokter we mogen en je moet maar afwachten of je straks nog de medicijnen krijgt die je nodig hebt. Het is nu al zo dat Nederlandse kankerpatiënten minder vaak met nieuwe, dure medicijnen worden behandeld dan die in andere Europese landen.”
“Jij hebt anders niet te klagen.”
“Nee, gelukkig doet het Ivoka daar niet moeilijk over. Maar het is toch idioot dat je postcode bepaalt welke medicijnen je krijgt! Je hoorde echter ook wat de Groot zei over dat nieuwe medicijn, hoe heet het ook al weer...”
“Avastin.”
“Ja, dat krijg ik niet omdat dat alleen voor de patiënten is die nog geen uitzaaiingen hebben.”
Aan het einde van de gang gaan ze een kille, onpersoonlijke ziekenhuiskamer in. Er staan vier bedden die allemaal leeg zijn.
“Gezelligheid kent geen tijd.” Carla legt haar tas op het bed bij het raam. “Dat ze het nou niet wat knusser maken hier.”
“Goemoarn! Hoe is it mei dy?” Een forse verpleegster met kortgeknipt haar in een onbestemde blond-bruinige kleur is de kamer binnen gekomen.
“Wat?” Carla kijkt hulpzoekend naar Manon. “Wat zegt ze? Ik ben mijn gehoorapparaat vergeten.”
“Ik weet het ook niet.” Manon kijkt de verpleegster vragend aan.
“U bent mevrouw Huitema niet!” Zegt ze in bijna vlekkeloos Nederlands terwijl ze haar hand voor haar mond slaat. “Sorry, hoor!”
“Ik ben Carla Thielemans.” Carla begrijpt er niets van.
“Ik zie het.” De verpleegster komt naar hen toe lopen en glimlacht verontschuldigend. Ze heet Fanneke, leest Manon op het naamkaartje dat op haar borst gespeld zit. “Het spijt me, u lijkt op mevrouw Huitema. Die komt uit Friesland en daar spreek ik altijd Fries mee.”
“Ah.” Zegt Carla.
“U heeft een plekje gevonden zie ik.” Zegt Fanneke. “Gaat u lekker liggen dan ga ik eens kijken of ik uw kuur kan vinden. Mevrouw Thielemans, hè?” Ze verdwijnt naar de gang.
“Ik kan nu niet eens meer mijn mede-Nederlanders verstaan.” Carla schudt haar hoofd en bukt zich om haar schoenen uit te trekken. “Het moet toch niet veel gekker worden.”
“Zou het Fries ook gelden voor de Rotterdam-code?” Manon trekt haar jas uit en hangt hem aan de kapstok in de hoek.
“Wat is de Rotterdam-code?”
“Heb je dat niet gehoord? Rotterdam heeft een aantal regels opgesteld voor haar burgers. Een daarvan is dat je alleen nog maar Nederlands mag spreken op straat.”
“Wat is dat nou weer voor rarigheid?” Carla trekt haar jas uit en gaat op bed liggen. “Dat kan helemaal niet.”
“Dat is Rita Verdonk dan niet met je eens.” Manon hangt Carla’s jas ook aan de kapstok. “Die was laaiend enthousiast en wil er nu een nationale gedragscode van maken waarin staat dat er in het hele land alleen nog maar Nederlands mag worden gesproken op straat.”
“Nou ja!” Carla schudt haar hoofd. “Hoe moet het dan met toeristen? En hoe wil ze dat gaan controleren?”
“Dat kan natuurlijk ook niet. Typisch weer Verdonk. Die roept wat zonder dat ze nadenkt over de consequenties en haalbaarheid van haar plannen. Volgens mij is het zelfs in strijd met de Grondwet. Ze kan haar energie beter richten op de achterstand van de taalcursussen. Het schijnt dat de wachtlijsten enorm zijn.”
“Of die Inburgeringswet waar ze al drie jaar aan werkt.” Vult Carla aan. “Wat een vreemde vrouw is dat toch. Het gaat toch niet om taal? Als je elkaar maar begrijpt. En dan maakt het niet uit of je Nederlands, Engels of Turks spreekt.”
“Of Fries.” Zegt Manon. “Dat zou je dan dus ook niet meer mogen spreken van Verdonk. Dat wordt nog lachen, want de commissaris van de Koningin in Friesland heeft zojuist een klacht ingediend dat sommige politieagenten in Friesland geen Fries spreken.”
“Het is natuurlijk wel handig als een agent Fries kan verstaan, maar dat kun je niet verplichten.” Vindt Carla. “Daar hebben we trouwens het Friese meisje weer.”
Fanneke heeft in de ene hand een kom en met de andere trekt ze een infuusstandaard achter zich aan. “Ik heb het gevonden, hoor. In welke arm wilt u het infuus, mevrouw Thielemans?”
“Doe maar mijn linker.” Carla stroopt haar mouw op.
Fanneke doet wat alcohol op een watje en wrijft daarmee over een stukje huid in Carla’s elleboog.
“Hopelijk gaat het dit keer goed.” Manon volgt nauwgezet de handelingen van de verpleegster. “De vorige keren heeft het zo’n pijn gedaan.”
“Niet zeggen, Manon.” Carla kijkt haar bestraffend aan en vervolgens naar Fanneke. “Dan vindt u mij vast een aansteller.”
“Nee, hoor.” Fanneke pakt de infuusnaald. “Maakt u maar een vuist. U bent een vrouw en vrouwen zijn veel gevoeliger voor pijn omdat ze veel meer meer zenuwuitlopers hebben, bijna twee keer zo veel dan mannen.” Terwijl ze dit vertelt heeft ze heel geroutineerd de naald in Carla’s ader gestoken.
“Ik heb er niks van gevoeld.” Zegt Carla verbaasd. “Kunt u het niet altijd doen?”
Fanneke lacht maar zegt niets. Ze hangt het zakje met transparante vloeistof aan de infuusstandaard en sluit Carla erop aan. “Ik kom straks nog even kijken.” Ze pakt haar schaal met de flesjes, naalden en watjes en verdwijnt weer.
“Ik heb nog wat voor je.” Manon pakt een zakje uit haar tas en geeft het aan Carla. “Van Felix."
“Wat een mooi flesje.” Carla bestudeert het Oosters uitziende flesje. “Diet Green Tea with Ginseng?” Ze kijkt Manon vragend aan.
“Het is wel lekker.” Manon kijkt naar het flesje. “Groene thee bevat antioxidanten die de strijd tegen de vrije radicalen in je lichaam aangaan, dat zijn een soort biochemische terroristen. Volgens Felix tenminste. Hij zegt dat het goed voor je is.”
“Zul je hem bedanken?” Carla zet het flesje op het nachtkastje naast haar. “Hoe is het trouwens met hem? Is hij al een beetje bijgekomen van zijn ontmoeting met Abraham?”
“Het was een hele schok, maar dat zakt langzaam weg nu.” Manon lacht. “Hij wil trouwens nog een etentje met onze familie organiseren als jij ook weer wat lust.”
“Ik moet er nu niet aan denken.” Carla vertrekt haar gezicht.
“Hij heeft trouwens een e-mailtje gehad van Saskia.” Manon pakt haar moeders hand.
“Wie is dat ook al weer?”
“Zijn zus.”
“Nee!” Roept Carla uit. “Na al die jaren?”
“Ze vindt dat het tijd wordt dat Felix contact met zijn vader opneemt.” Manon knikt.
“En?” Carla kijkt haar afwachtend aan. “Doet hij dat?”